Door Gerard Steenhuis 14 juni 2020
Op een zonnige dag in het voorjaar van 2020 ben ik te gast bij Theo en Maria Rohjans in Gross Hesepe (D). Theo werkte zijn leven lang als bäckermeister bij Coppenrath. De koekjes- en snoepfabriek van het dorp. Drie weken later zit ik in de woonkamer aan tafel bij Theo’s oudste broer Heinrich. Ook hij is met pensioen en woont, uitgezonderd de tijd dat hij voor zijn bakkersberoep elders stage liep, in de ouderlijke bakkerij in Hilkenbrook (D). Sinds 2014 is hij weduwe. Beide jongens groeien op in de oorlogsjaren in het bakkersgezin. Ze zijn beide nog geen tien jaar als ze zien hoe de gevangenen van Kamp Esterwegen nabij hun dorp in het veen werken.
1. Dorpsuitgang van Hilkenbrook in de richting van Esterwegen
Hümmling en Lorup
Theo, Maria en Heinrich komen van de Hümmling. Het lichtglooiende zandgebied ten oosten van de Eems en ten noorden van Meppen (1). Bekend om zijn oude zanddorpen met evenzo oude eiken- en beukenwouden en heidegebieden. Daar waar eens de zigeuners en scherenslijpers hun thuis hadden. De streek waarover Holger Lemmermann schrijft (2). Hier heeft tot 1950 de tijd eeuwenlang stilgestaan. De Hümmling is de Duitse evenknie van de Drentse Hondsrug, ook hier tref je de hunebedden aan.
Maria is in 1940 geboren in het oude zanddorp Lorup, Heinrich in 1936 en Theo twee jaar later in de tien kilometer noordoostelijker gelegen kolonie Hilkenbrook. Heinrich’s echtgenote Maria Block (1938-2014) kwam van Gehlenberg, vijf kilometer ten oosten van Hilkenbrook.
Onteigening van markegebied
We zitten in de beginjaren twintig van de vorige eeuw. De Geallieerden hebben Duitsland strenge sancties en herstelbetalingen opgelegd na de beëindiging van de Eerste Wereldoorlog. Er heerst grote armoede en schaarste. Om de eigen mensen te kunnen voeden en niet afhankelijk te zijn van voedselimport uit andere landen gaat de Pruisische regering op zoek naar nieuw landbouwgrond. Het in het noordwestelijk deel van Duitsland liggend Emsland is dunbevolkt. Steden zijn er nauwelijks. De voor het merendeel katholieke bevolking leeft van het land. Al eeuwenlang, en nooit echt veranderd of aangepast aan de voortschrijdende tijd. Dit geldt zeker voor dat deel dat de naam Hümmling draagt. Voor vele jonge boerenzonen en -dochters is geen plaats in dit boerenland dat grenst aan Nederland (3).
De overheid van het Emsland zoekt naarstig naar nieuw land, om nieuwe bestaansmogelijkheden te ontwikkelen (4). Het land tussen Lorup en de in het noordelijke deel van de Hümmling liggende dorpen Esterwegen en Gehlenberg bestaat uit heide, moeras en natte zand- en veengronden. In dit markegebied van de boeren van Lorup gaat de schaapsherder met zijn kudde over de velden. Boeren verbouwen boekweit (5). Bewoning is er niet. In 1928 is Dionys Rudolph hulpleraar in het buurdorp Neuarenberg (nu Gehlenberg genoemd). Hij beschrijft dat aan de negen kilometer lange weg van Lorup naar Neu Lorup (deel van Neuarenberg) niet één woning staat (6). Naderhand is hij de eerste leraar in het pioniersdorp Hilkenbrook.
Door het gebied stroomt het riviertje de Ohe, dat ontspringt uit het hoger gelegen centrale deel van de Hümmling tussen Sögel en Börger. Al sinds eeuwen brengt de rivier vruchtbare slib en zand naar deze lager gelegen gronden ‘Brooklanden’. Waterminnende bomen en struiken hebben wortel geschoten. Ook groeit hier wild gras. Het markeland is zo uitgestrekt dat de meeste boeren van de zanddorpen niet weten waar hun eigendom eindigt en dat van hun buurman begint (7). De overheid heeft zijn oog laten vallen op dit onbenutte natuurgebied, wil de grond in cultuur brengen en veranderen in vruchtbare landbouwgrond.
Enkele jaren na beëindiging van de Eerste Wereldoorlog is het zover. Kanaalgravers zijn begonnen met uitgraven van het Kampe-Dörpen-Kanal, het huidige Küstenkanal. Vanaf 1924 duurt het tien jaar voordat de waterverbinding van Dörpen tot Oldenburg tot stand gekomen is. Grote delen van het markegebied van de boeren van Lorup worden onteigend (8). Veel grondbezitters zijn ontzet, toch gebeurt het. In 1927 werken groepen gevangen van Kamp Esterwegen in het Loruper markegebied. Ze zijn bezig met grondafgravingen. In 1928 ziet leraar Rudolph tot zijn verbazing een grote stoomploeg in het Goosen- en Oosterdosenmoor bezig de grond om te ploegen. Helaas, de snee is niet diep genoeg en de harde lemen onderlaag wordt niet naar boven gewerkt. Uiteindelijk moet elke vierkante meter handmatig nog op de schop (9).
2. Hilkenbrook in 1935. Wel duizend lindebomen zijn geplant, volgens Heinrich Rohjans
Hilkenbrook
Het is in deze streek dat de Hannoversche Siedlungsgesellschaft eind jaren twintig een dorp intekent. Een nog niet bestaand dorp in een moeras en veengebied. Op de tekentafel tekent men een cirkel dat aan de westkant afgeplat is (10). De ronding heeft de vorm van een hoefijzer. Binnenin de hoefijzer ligt een grasveld, een open veld van wel vier voetbalvelden groot ‘Dorfplatz’. Aan de buitenkant komen huizen voor de neringdoeners: het café, de kruidenier, smid, timmerman, schilder, bakker en de school. De katholieke kerk met kerkhof krijgt zijn plaats op het diepste punt van de hoefijzer. De oostkant dus. Uit meerdere richtingen lopen toegangswegen naar dit geplande centrum. Toegangswegen waaraan in totaal zeventig boerderijplaatsen zijn ingetekend. Elk met veertien hectare grond. Genoeg om als boerengezin een existentie op een gemengd bedrijf op te bouwen. De gebouwen zijn van het type Ost Friesisch Gulfhaus en niet type Saksisch Hallenhaus, zoals gebruikelijk is in het oude dorp Lorup. Voor de eenheid onder de bewoners krijgen alleen katholieke stellen en gezinnen een plaats toegewezen. Zo ontstaat het dorp. ‘Hilkenbrook Gegr 1934’ staat op de steen (11). ’77 gebouwen’ zegt Heinrich ‘boerderijen, neringdoeners en andere bedrijven: 75. Plus pastoor en kerk. Samen 77.
Hitler en de nazi’s zijn dan al een jaar aan de macht.
3. De kolonie staat en bestaat uit tientallen identieke Gulfhaus boerderijen. De grond is ontgonnen, de sloten zijn gegraven en de straten aangelegd. De plaatsen zijn veertien hectare groot. Deze foto en de vorige zijn opgenomen in 50 Jahre Hilkenbrook p. 14
Schuster Rohjans en Witib Wilmes
De ouders van Heinrich en Theo zijn Heinrich Rohjans en Tecla Grotegeers. Zij behoren tot de eerste bewoners die hun intrek nemen in Hilkenbrook (12). Beide komen ze van Lorup. De grootvader van beide mannen heet eveneens Heinrich. Hij is een bekende schoenmaker in Lorup aan de Hauptstrasse 42, maar zoon Heinrich kiest voor een opleiding tot bakker. Hij wordt geen ‘Schuster’ maar ‘Bäcker’. De oma aan vaderskant komt uit een schippersgeslacht uit Leer. De naam Hermann Rohjans komt al voor op een bewonerslijst van Lorup van begin 1791 (13). De grootouders aan moederskant zijn Theodoor Grotegeers en Margaretha Többen.
De ouders van Maria zijn Heinrich Wilmes en Maria Book. De boerengeslachten Wilmes en Book behoren tot de oudst ingezetenen van Lorup. De naam Witib Wilmes staat op de bovengenoemde lijst, evenals de naam Wilm Book. Maria is de jongste uit het gezin. Zij wonen in Lorup op Kamp 7 (14). Haar oma aan moederskant komt uit de familie Meijering uit Wesuwe.
Oorspronkelijk is Lorup omgeven door veel bos. Eikenbomen en ander loofhout. ‘Zoveel bomen dat een eekhoorn over de toppen van de bomen de ronde om het dorp kan maken’. Voor het eerst wordt het dorp genoemd in de 11de eeuw en draagt de naam Ladorpp. Twee eeuwen later schrijft men ‘Lothorpe in parochia Werlte’, nog later Lodorp dat Walddorf betekent. De naam Lorup verwijst naar een boomrijke omgeving (15).
4. Huwelijk van Heinrich Rohjans (1903-1982) en Tekla Grotegeers (1905-1978) in 1933. Naast hen zitten de beide ouders van Heinrich. Links oma Anna Korfage en rechts opa Heinrich Rohjans sr. ‘Schuster Hinnek’. Achter het paar staat links een getuige (de jongens erkennen de dame niet) en Jan Rohjans, een broer van de bruidegom. Hij bereikt de respectabele leeftijd van 103 jaar en volgt zijn vader op als schoenmaker in Lorup. Oma Anna is tijdens haar leven doof geworden. Als kind heeft ze te veel dichtbij de sirene van het ouderlijke schip gestaan. Opa Heinrich is doofstom
5. Het Meisterdiploma van vader bakker Heinrich Rohjans, gehaald bij de Handelskammer in Osnabrück, hangt tussen vele diploma’s meer in het kantoor van de huidige bewoner van het huis
6. ‘Bäkkerei und Kolonialwaren-geschäfft Heinrich Rohjans. Tel. Öffenl. Hilkenbrook’ staat onderaan de kaart
Bäcker Heinrich
Bäckermeister Heinrich Rohjans en echtegenote Tecla Grotegeers laten het woonhuis met bakkerij in 1932-33 bouwen op hun toegewezen plaats aan de Dorfplatz. Het bakkersvak heeft hij geleerd in Osnabrück, zie de afbeelding 5. Het woonhuis met bakkerij en winkel staat in het centrum van het dorp, dichtbij de kerk. Ook is het echtpaar in bezit van ruim drie hectare grond. Waarop ze voor eigen consumptie groente en aardappelen telen. Ruim drieduizend Reichsmark moeten ze voor de grond betalen.
Meerdere voormalige bewoners van Lorup verhuizen mee naar de nieuwe kolonie (16). De meeste van hen worden boer en krijgen een bouwkavel toegewezen aan de straatweg Pielsteert. Zij kennen Heinrich Rohjans als ‘Schuster Hinnek’ uit Lorup. Anderen kolonisten, die niet van Lorup komen, noemen Heinrich ‘Bäcker Hinnek’ en zoon Theo ‘Bäcker Hinnek sien Sohn Dirk’. In het dialect wordt de naam Dirk voor Theo gebruikt.
Is vader de bakker van het nieuwe dorp, moeder doet de winkel en de inpandige Post. Ze heeft het postwerk geleerd bij Grote ‘Café, manufacturen en Post’ in haar geboortedorp. Als dertienjarige meisje gaat ze van school om bij Grote aan het werk te gaan.
Zeven kinderen worden er geboren: Magret (1935), Heinrich (1937), Theo (1938), Hans (1946) en Hermann (1947). Twee kinderen zijn vroeg gestorven.
Heinrich, de oudste van de jongens Rohjans vertelt: ‘Dertien huizen vormden de buitenronding van de Dorfplatz. Timmerman (zimmermann) Alwin Krogmann, schilder (mahler) Plaspohl, schoenmaker (schuster) Wübbolt, zijn vader als bakker (bäcker) en later post. Dan na de weg Pielsteert komen pastorie (pastorat) en kerk, woning van de leraar. Dan manufacturen en textiel Johann Bookjans, meubelmaker (schreiner) Steenken, kruidenierswinkel (lebensmittel) Meerpohl en als laatste dorpssmit (schmiede) Heine. Toen was de cirkel rond’.
De Bäckerei mit Konditorei heeft het oude huisnummer 52. Nu is het adres Am Dorfplatz 16. Het huis bergt de privéwoning van het gezin, de winkel, de bakkerij, een stal voor twee koeien en een ruimte voor varkens, een opslagruimte en de inpandige korenmolen. Meerdere verbouwingen en uitbreidingen heeft de familie meegemaakt. Later is een deel van het huis ingericht als postagentschap. De familie krijgt als eerste in het dorp een telefoonaansluiting. Na de oorlog wil een Nederlander het uithangbordje ‘Öffentliche Fernsprecher’, geschreven in de oudduitse taal Sütterlin, kopen. De handelsman is op jacht naar oude dingen uit de vooroorlogstijd. Het is hem hier niet gelukt (17).
Ook heeft de familie als eerste een televisie. ‘En’, zegt Theo ‘als deze aanstond, bleven de klanten van de winkel altijd iets langer zitten’. Rechts is het woondeel en links de winkel en de bakkerij. Het eerste raam links na de ingangsdeur is de etalage van de winkel. De beide andere ramen horen bij de bakkerij. Geheel links is de luchtafvoerpijp te zien van de inpandige dieselkorenmolen. De molen waarmee vanaf de beginjaren het koren wordt gemalen.
Gevangenen Kamp Esterwegen
de meeste ondergrond in Hilkenbrook en verre omtrek moet in de begin jaren dertig nog in cultuur gebracht worden (18). De heide en venige ondergrond gaat op de schop. ‘’t Was vóór de bewoning allemaal moeras’ zegt Heinrich. Daarna kan de grond gebruikt worden als boerenakkerland.
Hitler laat na zijn machtsovername in 1933 al snel in het dunbevolkte Emsland meerdere kampen bouwen. Drie: Börgermoor, Aschendorf en Esterwegen ten oosten van de Eems, maar de andere twaalf in het dunbevolkte gebied tussen de Eems en de landsgrens met Nederland (19). In de kampen sluit het naziregiem zijn politieke gevangenen op. Landsgenoten die niet achter de politieke idealen van Hitler staan en in openheid hun kritiek uiten. Het is een mix van Duitse socialisten, sociaal democraten, schrijvers, filosofen, leraren en communisten die de kampen van het Emsland bevolken. Naderhand, na 1939, worden deze kampen gebruikt om buitenlandse krijgsgevangen op te sluiten.
De gevangenen worden bijzonder slecht behandeld (20). De verhalen zijn nauwelijks te geloven. Hoe beestachtig en sadistisch kunnen mensen worden? Ooggetuigen (21) beschrijven dat mannen die in het kamp aankwamen in zes week tijd door mishandeling, ondervoeding, opgelopen ziektes en afmattende werk de dood in gingen. Voor hun aankomst hadden ze de lange reis naar het Emsland nog ondernomen en het laatste stuk vanaf het treinstation nog gezond te voet kunnen doen. Na anderhalve maand dood!
7. Centraal op het grasveld is deze steen geplaatst. ‘Hilkenbrook Gegr. 1934’ is de tekst. Hilkenbrook gegründet (opgericht) in 1934
Kleine jongens
Als kleine jongens van nog geen tien jaar maken Heinrich en Theo het mee. De gevangenen van Kamp Esterwegen komen vroeg in de ochtend per smalspoortrein aan in Hilkenbrook. De halte is op de Dorfplatz bij hun huis. In grote groepen worden ze tewerkgesteld. Dan verder het veld in. Bomen en struiken worden gerooid, greppels gegraven en wegen aangelegd. De bovenste heide- en veenlaag wordt met de zandige ondergrond vermengt. Mannen uit het Emsland en woonachtig in de dorpen in de buurt houden toezicht. Ze dragen geweren en zijn geïnstrueerd door de nazileiding van het kamp om bij elke onregelmatigheid op te treden. Dus te schieten op de gevangenen. Ze zijn gekleed in blauwe kleren en worden door de dorpsbewoners ‘Die Blauwen’ genoemd. Theo en echtgenote Maria zijn het met elkaar eens. Er waren goede opzichters, maar ook bijzonder slechteriken.
De jongens zien de gevangen elke dag aankomen. Ze gaan het veld in. De werkers zijn uitgemergeld, krijgen nauwelijks te eten en te drinken. De werkdagen zijn lang en onmenselijk zwaar. In de winter bitter koud en nat en in de zomer in de volle zon. In de avonduren komt de ploeg terug uit het veld. Beide jongens weten nog hoe op een lorrie dode lichamen geborgen waren. Ze hebben ernaast gestaan. Lijken van mannen die daags het werk in het veld niet meer aankonden en er dood bij neervielen. Of mogelijk op de vlucht zijn geslagen en neergeschoten.
Theo vertelt: ‘De lijken werden naar Esterwegen getransporteerd, daar bij het Küstenkanal werden ze begraven. In de volksmond heet dit massakerkhof ‘Kipp’. De doden werden zo van de lorrie afgekipt en in een gat gegooid’.
Hij vervolgt: ‘Vader werkte in de bakkerij en gevangenen van het kamp waren bezig de grond om het huis te ontginnen. In een grote pot kookte hij aardappelen. Aardappelen, bedoeld voor de varkens. Af en toe gooide hij een gekookte aardappel door het geopende bovenlicht van het raam naar buiten. Hopende dat een gevangene het voedsel zou vinden. In het veld werd regelmatig een gevangene afgeranseld. Het gillen van de pijn was tot ver in de omtrek te horen (22).
8. De Ohe
Kippenhok
In 1956, ruim tien jaar na de oorlog, worden de barakken voor een geringe prijs aangeboden. Vader Heinrich Rohjans heeft wel belang bij de keuken van het kamp. Als bakker kan hij de ovenmachine wel gebruiken. Zijn zonen helpen mee met het demonteren van de barak. Onder de vloer vinden ze, meer dan tien jaar na dato, menselijke botten. Niet hele skeletten, maar meerdere bovenbeenbot-stukken. Wat heeft zich hier afgespeeld? Hebben de mensen die in de keuken werkten, lichaamsdelen van overleden kampgenoten gekookt om als voedsel te dienen voor andere gevangenen. Verschrikkelijk! Zo hoog was de nood. Onmenselijk, afschuwelijk!
De barak wordt thuis gebruikt om een kippenhok te bouwen. Vader houdt na zijn pensionering wel vijfhonderd kippen. De eieren verkoopt hij aan de coöperatieve eierhandel. Het geld voor het voer haalt hij uit de kassa van de winkel en met het verdiende geld heeft hij een beetje zakgeld. Zakgeld dat hij aan zijn kinderen spendeert of aan zijn kleinkinderen. Geldelijk heeft hij zijn kinderen altijd gesteund. Die zorg was er wel van vader.
Heinrich Rohjans
Heinrich woont als opvolger van zijn vader nog in de voormalige bakkerswoning. Hij vertelt: ‘nadat ons huis te klein was om als woning en bakkerij te dienen bouwden onze ouders in 1939 achter ons huis een aparte schuur met bakkerij. Ook moesten we in de oorlog alle rogge die de plaatselijke boeren aan het Rijk moesten afstaan in ontvangst nemen, in zakken doen, opbergen en naar het station in Setelsberg brengen. Beambten van het naziregiem hielden een complete administratie bij en voerden stringente controle uit. Op het laatst van de oorlog was er grote chaos in het land. Terwijl de boeren nog de rogge van 1944 brachten, werden door de geallieerden de spoorwegen platgebombardeerd. Wij borgen in die tijd de rogge op zolder op. Zo hebben we nog jaren roggebrood kunnen bakken. In de oorlogsjaren kwamen ’s avonds regelmatig Poolse krijgsgevangenen aanlopen om te bedelen om een stuk brood of ander eten. Soms hadden we brood over, maar niet altijd. Zij werkten in Setelsberg bij ‘Moorgut en Meijer’, een veenbedrijf. Ze kwamen in de avonduren te voet naar ons dorp, dat was toch zeker negen kilometer lopen. Na de oorlog waren deze Polen ons zeer dankbaar. Mijn ouders kregen van een Pool een brief, in het Engels geschreven, waarop stond dat wij, de familie Rohjans, de Polen brood en ander eten hadden gegeven. En als dan de bezetter (Engelsen en Canadezen) mijn ouders navroegen over hun handelen in de oorlog konden mijn ouders deze brief tonen. Toen we bezet waren door de Canadezen slachtten we een keer ‘zwart’. Boven de trap hadden we in de rookkast twee gepekelde schenken opgehangen. Direct na het slachten kwamen twee Canadezen met de motor ons erf opgereden, liepen zo door naar het trapgat en bekeken de schenken. Nee, die namen ze niet mee, die waren nog te fris. Twee week later kwamen ze terug om uiteindelijk toch de schenken van de haak te halen’.
Ook hij heeft gezien hoe de lijken van de dode kampwerkers op de lorrie lagen. ’s Nachts als hij niet slapen kan, houden deze beelden hem uit de slaap. ‘De jongens moesten ‘kuhlen’. Dat betekent ze kregen een bepaalde breedte aan veen toegewezen die ze moesten afgraven. In de put (kuhl) groeven ze alle veen af en brachten het naar boven. Met een pikhouweel werd de vaste zandonderlaag (Ortschicht) kapot geslagen en het zand met een rest veen door elkaar gemengd’.
Pas in 1942 was alle grond gecultiveerd. Direct na de oorlog was het armoe. ‘De mensen hadden ook geen brandstof voor hun kachels. Rondom de dorpskern en aan de Peelsteert waren misschien wel duizend lindebomen aangeplant. Deze bomen zijn allen terecht gekomen in de kachels van de mensen. Het dorp Vrees heet dan het dorp van duizend eiken. Nu dan, Hilkenbrook had wel het dorp met de duizend linden kunnen zijn’.
Nog even terug naar het bakkerswerk rond de oorlog
Theo: ‘De eerste jaren werd door vader vooral roggebrood ‘Schwartzbrot’ gebakken. Een ingebouwde molen op diesel maalde de rogge. Na de oorlog toen er geen diesel was bracht vader met paard en wagen de rogge naar het buurdorp Neuscharrel (richting Friesoythe), alwaar een windmolen was. Ook lieten we rogge malen bij boer Schwarte, die in zijn schuur een ‘Rohölmotor’ had. Heinrich: ‘Als de boeren 100 pond rogge brachten was dit gelijk aan 150 pond gemalen en tot deeg gerezen rogge. 130 pond was voor de boer en 20 pond voor de bakker. Daarnaast betaalden de boeren enkele marken als loon aan de bakker’.
Theo: ‘De oven werd voorverwarmd. Als brandstof in de oven dienden stobben, boomwortels uit het veen gegraven. Ook de gevangenen van het kamp hebben dit een tijdlang gedaan. Met paard en wagen haalden we de stobben van het land om ze op het erf in stukken te slaan. We hadden een ‘Brustfeuerung Oven’, een meter tachtig breed, twee meter diep en veertig cm hoog. De oven verhitten met stobben, hout of turf duurde een tiental uren en als die op temperatuur was, werd ze gevuld met roggebroden. Om geen warmte en vocht te verliezen smeerde vader de luchtgaten bij de deur dicht met roggedeeg. Het bakken duurde twaalf uur. Dan waren de broden klaar. Grote brokken: 35 bij 14 bij 14 cm, 24 pond stuks. Als kind heb ik nog met blote voeten in een houten trog staan trappelen om het deeg te kneden’.
Hij vervolgt verder: ‘De oven had een ‘begehbare Schornstein’. Eens in de vier weken klom de schoorsteenveger, die net met zijn lijf door de schoorsteen kon, van beneden naar boven. Daarbij droeg hij een zwarte overall die, als hij zich door het rookkanaal omhoog gewerkt had, nog zwarter kleurde. De doorgang was dan schoon en dit voorkwam een schoorsteenbrand’.
Na de oorlog is de familie in het bezit van een graanpletter ‘Walzenmühle’. Tussen twee ronddraaiende stenen wordt haver geplet, gewalst tot havervlokken. Havervlokken gekookt in melk is gezond eten voor opgroeiende kinderen. Vanaf die tijd wordt naast het donkere roggebrood ook heldere brood gebakken, grijs en wit, maar ook koekjes en boterkoek.
Thuis
Moeder doet de Post en zeven dagen in de week de winkel. Zondags na de mis van tien uur komen vrouwen van het dorp in de winkel en doen hun inkopen. Mannen drinken aan de bar hun bier met schnapps. De opvoeding en zorg voor de vijf kinderen Rohjans is in handen van tante Anna Grotegeers, zus van moeder. De jongeman met wie ze voor de oorlog verkering heeft, moet naar het front. Hij heeft het leven gelaten op het slagveld. Nooit is hij teruggekeerd. Voor altijd blijft ze ongetrouwd. Zij heeft in het huis van haar zus een eigen kamer en zorgt voor de kinderen. Goede herinneringen hebben ze aan haar. ‘Sie hat ne Seele wie ne Kamele’. Veel dragen, sterke rug, zacht en altijd maar door. Het geslacht Grotegeers uit Lorup is uitgestorven.
De leraar van Hilkenbrook haalt op een bepaalde dag in het schoollokaal het kruisbeeld van de muur. Niet meer het geloof aanhangen, maar de nazi’s. Ook beslist hij dat de kinderen ‘s morgens voordat ze het schoolgebouw binnenstappen niet meer hoeven te bidden. In plaats daarvan doen ze gezamenlijk de Hitlergroet. Ook andere dorpsgenoten sympathiseren met de ideeën van de nazi’s. Na de oorlog krijgen die het zwaar te stellen. De leraar wordt overgeplaatst naar een ander dorp. Een ondernemer moet zijn winkel sluiten en verhuist naar het Ruhrgebied. Ook andere families hebben geen leven meer en vertrekken. De ‘slechte’ Blauwen zijn door eigen mensen stevig onder handen genomen. Het naziregiem heeft in de oorlogsjaren onder de gewone bevolking weinig aanhang in het Emsland. Dit hoor ik van nu tachtigjarigen. Ik heb meerdere ooggetuigen gesproken die op hun manier geprobeerd hebben de gevangenen van de kampen, die bij hen in de buurt werken, brood of ander voedsel toe te stoppen. Ook moeten de toezichthouders ervoor zorgen dat er geen contact is tussen de strafgevangene en de plaatselijke bevolking.
Einde oorlog
Tijdens de oorlog vinden boven het dorp regelmatig luchtgevechten plaats tussen geallieerde bommenwerpers en Duitse jagers. In het laatste oorlogsjaar wordt het dorp vanuit de lucht gebombardeerd. 10 april vallen zware bommen. Veel schade aan de huizen. Vanuit Esterwegen rukken de Canadezen op naar Hilkenbrook. 12 April 1945 valt Hilkenbrook. De bevolking heeft zich teruggetrokken in bunkers of in het veld en veengebied. Dit doen ook Duitse soldaten. Canadezen bezetten het dorp en richten op 19 april de woning van de leraar in als hoofdkwartier. 30 april pleegt Hitler zelfmoord en 2 mei capituleert het Duitse leger in Berlijn.
In april 1946 doet Theo zijn Eerste Communie. Door de oorlog is het een jaar verschoven. Ook hij wil bakker worden en in Aschendorf doet hij in de jaren 1953-1956 de ‘Lehre’. Vervolgens werkt hij thuis, daarna in Düsseldorf en Oldenburg in het bakkersberoep. Na vijf jaren ‘Geselle’ geweest te zijn haalt hij in 1964 in Olpe (Sauerland) zijn Meisterprüfung. In 1965 wordt hij aangenomen als bakkermeister bij Coppenrath in Gross Hesepe. Het eerste jaar huurt hij een woning in Gross Hesepe van zijn werkgever. In 1966 trouwt hij met Maria Wilmes. Ze bewonen eerst een woondeel van de Alte Molkerei, het huis naast de kerk van Gross Hesepe. In 1972 bouwen ze, met geldelijke steun van vader Rohjans dit huis. Dan is zoon Dieter zes jaar oud. Als Coppenrath in Gross Hesepe in 1985 afbrandt, werkt hij een half jaar voor dezelfde firma in Rotterdam. Dieter overlijdt in 2012. Tijdens een fietstocht door Hörstel, nabij zijn woonplaats Rheine wordt hij onwel en overlijdt.
Discussie met de jeugd
Heinrich vervolgt: ‘In de jaren vijftig heb ik heel veel moeten discussiëren met mijn kinderen. Zij hadden op school gehoord en gelezen dat wij, hun ouders en Duitsers, ons niet genoeg hadden verzet tegen het naziregiem. En dat is pertinent niet waar! Allereerst wisten we ook niet wat Adolf (hij omzeilt de naam Hitler) precies van plan was. En de nazi’s boezemden ons angst in. In elk dorp werden bij onregelmatigheden mensen opgepakt en in het KZ (23) kamp gebracht. Die kwamen nooit levend terug. Dit werd ons als dorpsbewoners ook duidelijk gemaakt. Als wij niet deden wat de nazi’s wilden kwamen ook wij in het KZ kamp terecht. Iedereen hield zich koest.
Zo hebben we heel wat zondagmiddagen discussiërend doorgebracht. Mijn kinderen en leeftijdgenoten hadden de kennis van school, de leraren en de boeken, maar wij, hun ouders, hebben het aan den lijve moeten doorstaan. Heel vaak, op deze zondagmiddagen ben ik na het eten naar buiten gegaan, naar de tuin, om even lucht te happen.
Ik kon de verwijten en opmerkingen niet meer aanhoren en verdragen.
Tegenwoordig is alles anders. Door de goede en directe berichtgeving over heel de wereld krijg je alles veel beter mee, dat was toen niet zo. Toch hadden we een radio waar onze ouders in het geheim naar luisterden. Zij luisterden naar de Duitse uitzending van radio Londen. De radio was verstopt onder een deken en mijn vader kon er nogal panisch over doen’.
Heinrich tikt met de vinger het deuntje waaraan radio Londen te herkennen was. Ta-ta-ta-taah, de bekende symfonie van Beethoven.
Aan de schoorsteen hangt een viool met strijkstok. ‘Deze hebben we voor een stuk spek kunnen ruilen. De hoofdmeester Rudolph heeft mijn broer Theo en mij het vioolspelen proberen bij te brengen. Uiteindelijk hebben we er te weinig mee gedaan. Soms als we als familie samen zijn, spelen we er wel eens op. Dan wordt het echt gezellig. We doen dan een spelletje. Diegene die het eerst raadt welk lied op de viool wordt gespeeld, moet een borrel nemen.
Moeder overlijdt in 1978 en als vader vier jaar later haar volgt wordt Heinrich eigenaar van het bedrijf. De jaren ervoor heeft hij het werk al overgenomen. Maria, zijn echtgenote doet in de voetsporen van moeder de winkel en de post. Rond 1980 valt de winkel onder het A en O concern, zoals te zien op de foto van de jubileumuitgave 50 Jahre Hilkenbrook in 1984. Drie meisjes worden uit het huwelijk geboren.
Sinds 2014 is Heinrich weduuwman. Dat valt hem zwaar. Hij mist zijn vrouw. De jongste dochter bouwt op het erf kort voor 2000 een woonhuis. Dit huis staat op de plaats waar eerder het kippenhok van vader stond. Zij, haar man en hun kinderen zijn in de buurt. Samen gebruiken ze een deel van de aangebouwde bakkerij als schuur en kippenhok. Heinrich voert de varkens van de jonge familie. Ook delen ze de tuin en de kas. ‘Ich mache Holländer concurrenz’ zegt hij gekscherend. Hij verbouwt in de kas tomaten op zand en die smaken erg goed.
Gross Hesepe
In de eerste jaren na de oorlog bouwt de gemeente Hilkenbrook meerdere huizen voor vluchtelingen uit Oost Europa. De bewoners komen uit gebieden die voor de oorlog nog tot Duitsland behoren, uit Rusland, Ukraïne, Kasachstan, Silezië en Polen. De Rode Ster van het Russische leger eist in 1945 opschoning van Oost Europa en dwingt de Duitsers massaal naar het westen te verhuizen. ‘Bethlehem’ noemen de Hilkenbrookers deze vluchtelingenopvanghuizen in hun dorp. Zoals Josef en Maria met hun kindje Jezus heel bescheiden in een stal onderdak vonden, zo eenvoudig wonen de eerste vluchtelingen in deze huizen. Bijna elk dorp in het Emsland kent deze type huizen. Zo ook Gross Hesepe. Tegenover Theo en Maria staat een dergelijk driewoningen vluchtelingenopvanghuis. Inmiddels wonen de nieuwe bewoners niet meer te huur maar is het hun eigendom.
Verderop woont een voormalige toezichthouder die in de oorlog zijn werkgebied in Hilkenbrook had. Eén van de ‘Blauwen’ van Kamp Esterwegen.
Noten
1. J.C. Lagemann. Urland zwischen Heide und Moor (Kempen 1946) p. 9. Hij is zoon van Conrad David Lagemann.
2. Holger Lemmermann. Zigeuner und Scherenschleifer im Emsland (Sögel 1986).
3. Al sinds eeuwen kunnen jonge mensen geboren in het agrarische noordwest Duitsland, als ze geen erfopvolger op de ouderlijke boerderij zijn, kiezen uit drie dingen. Of ze verhuizen naar het kustland Nederland, worden in de stad zelfstandig handelsman dan wel seizoenwerker. Of ze nemen de boot naar Amerika en emigreren. Of ze worden heuermann, blijven in de buurt en gaan wonen op één van de arbeidershuisjes die behoren bij de ouderlijke boerderij.
4. Hannover en later Pruisen zijn wel degelijk bezig met het ontginnen en bewoonbaar maken van delen moerasland in noordwest Duitsland. Werner Niemeyer schrijft in 2001 zijn 125 Jahre Schöninghsdorf 1876-2001. Ik citeer, pagina 71: Seit Mitte des 18. Jahrhunderts hatten unsere Nachtbarn in ihrem östlichen Landesteil ein weitreichendes Netz von Fehnkanälen geschaffen. Es diente einerseits dem Abtransport des abgebauten Torfes, zum anderen sollte es die abgegrabenen Torfflächen entwässern und somit einer blühenden Landwirtschaft Vorschub leisten…. Auf hannoverischen Seite, neugierich neidisch auf die Erfolge der Holländer schielend, erhoffte man sich durch den Kanalausbau eine weitere Förderung der Moorkultivierung in Grenznah Raum’. Het is dan kort voor 1866……Es kam vorerst zu keiner Einigung, stattdessen zu einem kurzen Krieg in Deutchland. Aber als Bismarcks Preussen 1866 das Köninkreich Hannover annektierte wurden die Planungen auf Deutsche Seite wieder forciert’. Het is de burgemeester van Lingen Werner von Beesten die vanaf die tijd zich inspant om bij de Pruisische regering een akkoord te krijgen voor het graven van een Linksemsischen Kanalnetzes. Kort moet er gewacht worden. Pruisen is 1870/1871 in oorlog met Frankrijk. Daarna kan begonnen worden vanuit Hanekefähr met het graven. Zo moeten dezelfde planologen gedacht hebben over het Loruper markegebiet.
5. Schrijvers in opdracht van de Gemeinde Hilkenbrook. 50 Jahre Hilkenbrook (Friesothe 1984) p. 7. Om zo veel mogelijk boekweit binnen te halen wordt het gewas ’s morgensvroeg, tijdens de dauw, gemaaid. Doordat de korrel nog nat is valt het niet van de gemaaide aren. De weg naar Lorup is lang en de maaiers overnachten ‘s nachts in het veld. Soms blijven ze wel een week weg. Het overnachten doen ze in hutten.
6. 75 Jahre Hilkenbrook 1934-2009 (Hilkenbrook 2009) p. 13.
7. 50 Jahre Hilkenbrook p. 8. Es ist daher nicht verwunderlich, ‘dass.. die Börgeranen, Esterweger und Loruper über soviel Moor verfügten, dass sie nicht immer die Grösse bzw. Flächen, noch überall ihre Grenzen, einzelne nicht einmal ihre Lage genau kannten’.
8. Maria Rohjans-Wilmes vertelde me dat in de tijd van Hitler grote delen grond die toebehoorden aan de boerderij van haar ouders onteigend werden. Na de onteigening was de boerderij op Kamp 7 in Lorup nog rond dertig hectare groot.
9. 50 Jahre Hilkenbrook p. 9.
10. Dit vertelde me Theo Rohjans.
11. Het eerste deel van de plaatsnaam is afgeleid van Helkenbarg. Een verhoging in het landschap ten noordoosten van Lorup. In de Germaanse mythologie is Hel de naam van de godin van het dodenrijk. Het tweede deel van de plaatsnaam duidt op Brookwissk, de brookwiesen (weiden) aan het riviertje de Ohe. Brook betekent laag zandland tegen de rivier aan, begroeid met waterminnende planten zoals riet, els, berken en hazelaar. En de locatie van Hilkenbrook was juist tussen de Helkenbarg en De Brookwissk in. Zie: 50 Jahre Hilkenbrook.
12. Heinrich legt uit. Voor de bakkersplaats waren twee gegadigden. Een vrijgezelle man uit Lorup en mijn vader. Die had verkering met mijn moeder. Daarom is de keus op hem gevallen. Direct na het huwelijk in 1933 zijn ze gaan wonen in het nieuw gebouwde huis in Hilkenbrook.
13. August Sprehe in Aus der Dorfgeschichte von Lorup in Jahrbuch des Emsländischen Heimatvereins Band X (Meppen 1963) p. 80.
14. Kamp 7 werd onder de mensen ook genoemd Egypten 7, zegt Maria Rohjans. Dit deel van Lorup ligt aan de buitenkant van het dorp. Hebben hier eerder zigeuners hun onderkomen gehad? Bekend is dat in de 18de eeuw in het Loruper gebied zigeuners woonden. Holger Lemmermann schrijft op p. 12 dat de naam zigeuner afstamt van Egyptianer-Gyptianer-Zianer-Ziganer-Zigeuner. In het Engels wordt het woord Gipsy gebruikt.
15. August Sprehe in Aus der Dorfgeschichte von Lorup in Jahrbuch des Emsländischen Heimatvereins Band X (Meppen 1963) p. 79.
16. Bij de toewijzing van de boerenplaatsen hebben de inwoners van Lorup voorrang. Voor enkele nieuwe bewoners geldt dat ze een boerenplaats krijgen op onteigende grond van hun familie. Het betreft vaak zonen en dochters uit deze boeren families. Stellen die nog geen kinderen hebben. De nieuwe bewoners die niet uit Lorup komen zijn meest gezinnen die elders in uitzichtloze heuermannsituaties verkeren. Hier betreft het getrouwde echtparen met kinderen. De mensen uit Lorup spreken het Hümmlinger platt maar de gezinnen uit andere streken bezigen een andere taal. Dat maakt het samengaan wel eens moeilijk, aldus Heinrich Rohjans.
17. In de jaren zeventig en tachtig gaan veel Nederlandse antiquairs op zoek naar Duits antiek en curiosa van voor de oorlog. Vrachtwagens stropen het naburige Emsland af op zoek naar handel. De Nederlanders zijn zo vrij dat ze ongevraagd het erf van de boerderijen oprijden en vragen aan de bewoners of ze nog materiaal hebben dat ze willen weggooien. Soms hebben ze eerst al een kijkje genomen achter of in de schuur. Zo zijn hele inrichtingen van woningen en boerderijen: kasten, tafels, stoelen, gootstenen, bedden, spinnewielen, houten troggen, paneeldeuren, glas in koper, tegelwerk, Bentheimer Steen, maar ook huisraad: beddegoed, kant, tapijten, kinderspeelgoed, boeken (in Sütterliet) en dergelijke meegegaan naar Nederland. De Nederlanders namen alles mee. Naderhand vergroten ze hun zoekgebied naar de vroegere DDR.
18. In 50 Jahre Hilkenbrook staat geschreven dat in 1927 al gevangen uit Kamp Esterwegen werken in het Loruper markegebied. Al voor de tijd dat Hitler aan de macht kwam, dus 1933, moet in Esterwegen al een gevangenis gestaan hebben.
19. Pieter Albers. Gevangen in het veen. De geschiedenis van de Emslandkampen. 15 onbekende Duitse concentratiekampen langs de grens van Groningen en Drenthe (Groningen 2005) p. 10.
20. Hein Nass. “Esterwegen 1933”, nur eine Episode ? In Jahrbuch des Emsländischen Heimatvereins Band 25 (Sögel 1979) p. 91-96.
21. Zo vertelde me de vorig jaar overleden Bé Reuvers (1928-2019).
22. Hein Nass p. 95.
23. Pieter Albers schrijft in zijn inleiding dat Esterwegen aanvankelijk een depot van het Duitse leger is. Daarna, na 1933 sluit Hitler in dit Konzentrationslager (KZ) zijn politieke kritiekasters op. De personen krijgen na aanhouding geen proces maar worden direct naar het kamp gebracht. Het kamp valt onder Dachau en wordt aangestuurd door SS baas Himmler. Uit deze periode komen de meest erge verhalen.
Een van de bekende gevangen is de Berliner Carl van Ossietzky, die in 1935 de Nobelprijs voor de Vrede toegewezen krijgt, maar in 1938 aan de gevolgen van het lijden in Kamp Esterwegen en opgelopen tbc in 1938 overlijdt. Door protesten en klachten van inwoners uit de omliggende dorpen komt het kamp te vallen onder Justitie. In 1936 verhuizen de politieke gevangen naar Sachsenhausen, dichtbij Berlin. De SS kampbewakers verhuizen naar andere kampen. In dat jaar wordt Kamp Esterwegen weer een strafgevangenis, nu voor criminelen en politieke gevangenen. Deze groep werkt in het veld in het veen, nabij Hilkenbrook en Rastdorf. Vanaf die tijd gebeurt het bewaken door de door Theo genoemde ‘Die Blauwen’. Rastdorf ontstaan is in 1937 nadat de plaats Wahn, zuidwestelijker op de Hümmling werd ontzet om het werk van Krupp-Erprobungsstelle voort te kunnen zetten. De Estelle test in het veld tussen Meppen en Sögel zijn kanonnen uit. Wahn lag hierbij in het schietbereik. De inwoners van Wahn konden kiezen of naar Rastdorf, dichtbij of naar Mecklenbug-Vorpommern, verderweg. Volgens Heinrich Rohjans was Wahn een groot dorp. De kerk van het dorp kon wel duizend mensen bergen.
Foto 1, 7 en 8 zijn genomen door de schrijver. Foto 4, 5 en 6 komen uit de collectie van de familie Rohjans. Foto 2 en 3 komen uit het boek 50 Jahre Hilkenbrook (Sögel 1984)