De familie Gerth. Van het armenhuis in Rütenbrock naar de Smallegang in Klazienaveen In de jaren tussen 1860 en 1900 verhuizen veel gezinnen uit het Duitse Emsland- deel van het koninkrijk Hannover- naar het aangrenzende Nederland. Ze komen uit de grensdorpen Rütenbrock, Lindloh, Schwartenberg, Hebelermeer en Twist en vestigen zich, soms op nog geen halve kilometer afstand van de grens, in het Groninger- en Drentheland. (1) Het Emsland is overbevolkt en kan zijn bevolking niet meer voeden. Maar ook wint in 1866 Pruisen de slag bij Langensalza en wordt Hannover ingelijfd door dit machtige rijk van Otto von Bismarck. Von Bismarck wil één groot Duitsland en voegt in het noorden de Deense landen Schleswich en Holstein toe aan zijn rijkdom. Voor 1870 dreigt de oorlog met Frankrijk en dit is voor veel jongens uit het Emsländische grensgebied het teken om te verhuizen naar de andere kant van de grens. Ze deserteren en ontlopen de Pruisische dienstplicht. (2) Het Nederlands grensgebied kennen ze wel. Hier hebben ze al tientallen jaren boekweitland gehuurd. Hier laten ze hun schapen weiden (3) en veel boeren uit Schwartenberg en Hebelermeer zijn eigenaar van stukken land grenzend aan hun dorpen. (4) Ook Johannes Alexander Gerth en Anna Helena Tiben trekken naar Nederland. Hun kinderen worden hier geboren. Zij groeien op in een Nederduits-agrarisch-katholieke cultuur. Hun geschiedenis is exemplarisch voor een groot deel van de bevolking van Zuidoost Drenthe. Kleinzoon Herman Gerth (1945), woonachtig in Zwartemeer kent de geschiedenis van zijn voorouders.  In 1996 verschijnt het boek ‘100 jaar parochie ‘Sint Willehadus’ Munsterscheveld/Emmer-Compascuum 1895-1995’. De beide schrijvers, de heren F. en K.F. Geerdink geven in een bijlage een overzicht van de eerste gezinnen van deze parochie in het jaar 1895. In de Emmer- Compascuumse woonbuurt, direct aan de landsgrens ‘Breede Sloot’, woont ook de familie Johan Gerth ‘Scheper Johan’ en Anna Helena Tieben. (5) Vader Wilhelm Gerth (1828-1874) trouwt met het katholieke schippersmeisje Alexandrina Bette (1823-1900) uit Papenburg (D). Wilhelm is afkomstig uit een muzikanten- en arbeidersfamilie uit het Duitse Veckerhagen, bij Kassel. Van huis uit is hij evangelisch luthers maar met het huwelijk wordt Wilhelm katholiek gedoopt. Wilhelm verdient de kost als reizende schoenmaker in de omgeving van Rütenbrock (D). De boeren hebben een slechte betalingsmoraal en het gezin komt uit armoede terecht in één van de beide armenhuizen van Rütenbrock. Vader lijdt aan een ernstige longziekte en in 1874 overlijdt hij hieraan. Het echtpaar heeft drie kinderen: Johannes Alexander, Lisette en Friedrich. Ook nu nog komt de naam Nögel voor aan de Schwartenberger Strasse, de straat die (in Duitsland) parallel met de grens loopt van Schwartenberg naar Rütenbrock. Aan de andere kant van de grens ligt Emmer-Compascuum-Munsterscheveld (foto; GS) Johan Alexander ‘Scheper Johan’ Oudste zoon Johannes Alexander (1859-1944) is geboren in 1859 in Papenburg. In zijn jonge jaren is hij schaapsherder ‘Scheper’ in Rütenbrock. Dit verklaart zijn latere bijnaam ‘Scheper Johan’. Volgens overleveringen heeft hij zich erg bekwaamd in het breien ‘knoffeln’. Hij krijgt omgang met Anna Helena Tiben (1866-1950), afkomstig uit Braamberg (NL), die als meid dient bij boer Nögel in het buurdorp Schwartenberg (D). Medio 1885 gaat het stel wonen in het Nederlandse Zwartenberger Veen, mogelijk op een plaats-perceel van de familie Nögel. De locatie is een honderd meter ten noorden van de monding van de Oostelijke Doorsnee in de huidige Bredesloot en ligt nog geen halve kilometer vanaf de grens. Het gebied behoort tot Emmer-Compascuum. Waarschijnlijk ontloopt Johannes Alexander hiermee de Duitse dienstplicht. Hij deserteert en is dan stateloos. Ze wonen, volgens overleveringen, dichtbij de ‘grote Kneipe’ van Jan Hendrik Wolters (1854-1926) en diens vrouw Maria Elisabeth Zaan (1854-1928). Eind 1885 overlijdt hun 10 dagen oude zoontje Johannes Wilhelmus. Het kindje wordt begraven op het ‘aole’ kerkhof van Barger- Compascuum. De dochters Griet (1887) en Anne (1889) gaan niet naar school, maar werken in hun kind- en tienertijd als meid of koeheerd bij een Duitse boer. In 1900 overlijdt moeder Alexandrina Bette. Enkele jaren hiervoor is ze verhuisd van het armenhuis in Rütenbrock naar haar oudste zoon aan de Breede Sloot. Ze wordt begraven op het kerkhof van Emmer-Compascuum. Hier is inmiddels de Willehaduskerk gebouwd en het kerkhof aangelegd. Het zijn de buren Heinrich Antoon Kohnken en Herman Heinrich Kuhl, die het overlijden aangeven bij de Burgerlijke Stand in Emmen. (8) In ‘Geschiedenis van Emmen en Zuidoost Drenthe’ staat bovenstaande foto afgebeeld. (9) Het onderschrift luidt ‘Houten keet op het bovenveen’. Leden van de familie Wolters herkennen hier het huis van hun familie aan de Breede Sloot in Emmer-Compascuum. In het pannenkoekenhuis van het Veenpark in Barger-Compascuum staat de foto groot afgebeeld. In deze streek hebben rond 1900 behalve de familie Wolters ook die van Gerth, Tiben, Zaan, Hölscher, Kuhl, Kohnken, Gebben, Grommel, Berken, Vos, Boekholt, Fischer, Jasken, Teiken, Over en Winters gewoond. 1/3   Ga naar de volgende pagina Duitse boeren uit de grensdorpen claimen in de tweede helft van de negentiende eeuw weiderechten in het deel van het Bourtanger moeras, daar waar later de dorpen Emmer-Compascuum en Barger-Compascuum ontstaan. De Nederlandse eigenaren willen het land vervenen, maar moeten dan (1862) een strook grensgebied afstaan aan de boeren van Hebelermeer (Hebelermeerse Compascuum) en Schwartenberg (Zwartenberger Compascuum en Zwartenberger Veen) (6). Op de kaarten staat dit land aangemerkt als ‘Afgestaan aan de Hannoveranen’. Het afgestane gebied loopt van de landsgrens tot de Breede Sloot, heeft een lengte van een kleine 10 kilometer en is 678 meter breed. Ook Nögel krijgt een plaats (=perceel) in het noordelijke Zwartenberger Veen. (7)