Het geslacht Geilink uit het Duitse Dalum Aan de weg van Dalum (Dld) naar Gross Hesepe, staat net even buiten Dalum -tussen de weg en de rivier de Eems- een boerderij met schuren en twee aangebouwde woonhuizen. Grote oude eiken vergezellen de tweehonderd meter lange oprit naar de boerderij, die er al staat sinds de middeleeuwen en bewoond wordt door het eveneens eeuwenoude boerengeslacht Geilink. Een zoon van de boerderij trekt in circa 1740 naar Nederland en sticht in de Groninger Veenkoloniën de katholieke familie Geling. Nazaten van hem heten naast Geling ook Steenhuis, Lubberman en anderen. Zij zijn ondernemers in de vervening, landbouw en aardappelmeelproductie in Tripscompagnie en wijde omtrek maar ook in het Overijsselse De Krim en omgeving. Wat is de geschiedenis van deze familie Geilink en later Geling?  Dalum Dalum De plaats Dalum wordt in oude documenten al in 854 genoemd. In de middeleeuwen is het een boerendorp, gebouwd op de westoever van de Eems. De boerderijen zijn gebouwd op het zand, op de hoogste plekken en op een enkele honderd meter afstand van de rivier. Ten westen van de boerderijen liggen de esgronden, waarop in de zomer het koren groeit. Nog verder naar het westen toe ligt het veen- , bos- en heidegebied. Dit is het markegebied van Dalum en in gezamenlijk gebruik bij de boeren. Hier graast daags de schaapskudde maar wordt ook hout voor huizen-schurenbouw gekapt, turf voor de eigen kachel gewonnen en heideplaggen gestoken. Met de heideplaggen wordt de bodem van de schaapskooi bedekt. Elke avond keert de schaapskudde terug naar de kooi om er de nacht door te brengen. Zo vermengt de schapenmest zich met de heideplaggen. In het voorjaar wordt dit mengsel over de es gestrooid en vormt het de voedzame bodem voor het koren. Het koren-rogge is in die tijd het hoofdbestanddeel van het eten van de bevolking.  Het Emsland is in de middeleeuwen katholiek, echter Dalum is te klein om een eigen kerk te onderhouden en de boeren gaan te kerk in het naburige Gross Hesepe. De rijkere boeren hebben een koets maar de meesten gaan te voet. De zandweg loopt over de es in noordelijke richting en passeert de brug over de ‘Moorbäcke’, de beek, die het overtollige veenwater uit de westelijke veengebieden in de Eems loost. Even ten noorden van de beek staat de boerderij van Geilink, omgeven door hoge eiken.  De Moorbäcke stroomt ten zuiden van de boerderij naar de Eems en loost het overtollige veenwater in de rivier Voor het eerst wordt de naam Geilink genoemd in 13de eeuw, de periode van de late middeleeuwen. In het jaar 1472 moet ‘Hof Geilink’ belastingen afstaan aan het Klooster van Wietmarschen. De historicus Heinz Jacobs, geboren in 1935 in Dalum, schrijft over de boerderij en de bewoners in zijn Dreibänder; ‘Das nördliche Emsland unter Münsters Hoheit -Lebenswelten zwischen 1400 und 1680’, ‘Das nördliche Emsland unter Münsters Hoheit -Lebenswelten zwischen 1680 und 1795’ en ‘Das nördliche Emsland von 1795 bis 1910’. Kruispunt van twee wegen. De weg van Dalum naar Gross Hesepe, waaraan de Geilinkhof ligt, is een veel gebruikte pad over de westelijke oevers van de Eems. Het heeft de naam ‘Friesenweg’. Reizigers uit Ost-Friesland, die onderweg zijn naar de zuidelijker gelegen steden, zoals Munster, Osnabrück en Rheine maken gebruik van deze route. De handelaren zijn met van alles onderweg, zoals potten en pannen, koren, hout, klei en stenen maar ook varkens, schapen en koeien. Ze komen door Altharen, Wesuwe, Versen, Fullen, Rühle en Hesepe. Ze passeren de Geilinkhof en vervolgen hun weg in zuidelijke richting om handel te bedrijven in de genoemde steden. In tijden dat er veel water valt, treedt de Eems buiten zijn oevers en verbreedt zich vooral aan de westkant. De reiziger, die komt uit het noorden, neemt dan bij Wesuwe de oversteek over de rivier om zijn weg voort te zetten over de oostelijke oevers. Hier passeert hij de plaatsen Meppen, Varlo en Geeste. Bij Geeste neemt hij de oversteek terug en vervolgt bij Dalum zijn pad. Ook dan komt de reiziger langs de boerderij van Geilink. De Eems nabij Dalum Onder deze reizigers zijn veel veehandelaren, die in de late herfst met hun koeien ‘Ochsen’ onderweg zijn naar zuidelijke oorden. De koeien hebben zich tijdens de zomermaanden in de noordelijke Ost-Friesische weidegebieden tegoed gedaan aan het malse gras. In de herfst worden de beesten op de markt van de steden als vleeskoeien aangeboden. Maar er is nog een pad. Handelaren uit Denemarken en Schleswich Holstein komen uit noordoostelijke richting. Ook hier zijn veel veehandelaren met hun kudde bij. In het voorjaar brengen ze de jonge koeien naar de markten in Nederland en Belgie. Vanuit Haselühne gaat het bij Geeste over de Eems. Ook hier passeert het de Geilinkhof in Dalum om via Wietmarschen en Coevorden Nederland binnen te gaan. Veel handel gebeurt in Brussel. Dit pad heet het ‘Flämingenpad’. De boerderij van Geilink staat op een kruispunt van meerdere wegen. Reizigers hebben hier aangehouden om te rusten. Zij moeten de bewoners verteld hebben over ‘andere oorden, mensen en gewoontes’. De gevel van de boerderij, gezien vanaf de straatkant Rechtspraak onder de Lindeboom Nog een andere functie kent de Geilinkhof in de middeleeuwen. De rechter van het Ambtsgericht uit Meppen komt in opdracht van de vorstbisschop (Fürstbisschof) naar Dalum om recht te spreken. Dit gebeurt onder een grote Lindeboom op het erf van de Geilinkhof. De rechter komt niet alleen. Notulisten schrijven de rechtsgang op. Persoonsnamen, plaats, tijden en de toedracht van de geschillen, alles wordt op papier gezet. En zoals gebruikelijk is in die tijd, bergt men de documenten op in de buurt van de plaats van de rechtspraak. In dit geval de Geilinkhof. Op de zolder van de boerderij staan lange tijd drie kisten (Truhen), vol met documenten, beschreven met oud Duits handschrift. Deze kisten zijn door antiekhandelaren uit Nederland kort na de Tweede Wereldoorlog gekocht. De inhoud -vermoedelijk de notulen en verslagen van de bovengenoemde rechtsgangen- is verloren gegaan, waarschijnlijk verbrand. De huidige bewoner van de boerderij, Bernard Niers-Geilink kan zich deze kisten nog herinneren. Ook weet hij te vertellen dat de Linde nog tot 1950 heeft gestaan. Zelfs in de tijd dat de kroon er al af is en het nog slechts een hoogte heeft van drie meter, wordt de boom niet verwijderd. De Linde is minstens 700 jaar oud en heeft een omvang, zo breed dat het met drie personen niet te omspannen is. Op het laatst kent de boom slechts dood hout en is het hol. Bernard Niers heeft er als kind nog in “speuld”. Uiteindelijk valt de boomstam uit elkaar en ruimt de boer de laatste resten op. 1/3 Ga naar de volgende pagina