In ‘145 jaar Bargercompascuum, over buurten, bedrijven en bewoners’ beschrijf ik in bijlage 1de trek van Duitsers tussen 1860 en 1880 naar
Nederland. Sinds het uitgeven van het boek in juni 2011 en nu ben ik meer feiten over dit onderwerp te weet gekomen.
Onderstaand artikel is een uitbreiding en verdieping van genoemd onderwerp, zie mijn website; www.achterdebreedesloot.nl. Met dank aan
Pauline Berens, zie ook haar website; www.fjmblom.home.xs4all.nl
Immigratie van Duitsers in 1860-1900 naar de
gemeente Emmen
door Gerard Steenhuis herfst 2012 en bijgeschreven herfst 2014
Roelof Boelens van de ‘Read Shop’ in
Emmermeer is in het bezit van deze
ansichtkaart met schrift ‘Groete uit
Compascum’, uitgegeven door E. Meijer,
fotograaf in Groningen-Assen.
Het lijkt erop dat de familie na een lange
verhuistocht in deze keet is komen wonen.
Op dat moment komt een rondreisende
fotograaf langs en wil het tafereel
vastleggen. De familie poseert voor de
boerenwagen, waarop hun hele ‘hebben en
houden’ ingepakt was. Op de achtergrond
staat de plaggenhut. Het kan ook zijn dat ze
een vertrektocht voorbereiden en voor hun
oude huis een foto laten maken (zie verder).
Zo ziet Compascuum eruit rond 1900. Een
verstrekkend open gebied, veen en heide,
hier en daar wat bomen. Land uitermate
geschikt om te boekweiten. Kolonisten zijn er
gaan wonen, in hutten gemaakt van
materiaal, dat in de buurt voorhanden is,
zoals berkenbomen, heideplaggen en
veenkloeten. De mensen die hier leven zijn overgeleverd aan de elementen. Het moet een zwaar leven geweest zijn voor de nieuwe
bewoners, getuige de hoge kindersterfte (Kuis, 1948 en www.fjmblom.home.xs4all.nl ).
Op de foto vlnr; moeder Maria Gesina Conen- Sandmann met één van de zonen op de arm en vader Franz Conen. Waarschijnlijk staan
de zonen Herman, Bernard, Johann en Gerard op de foto. Vijfde zoon Franz is in 1907 geboren (Berens, 2012).
Anton Dijck toont de kaart in ‘Barger-Compascuum in oude ansichten’ als foto nr 7. De ansichtkaart is op 22-12-1904 verstuurd. De
afbeelding is dus zeker van voor die datum. Deze afbeelding is ook opgenomen in het fotoboekje ‘Emmer-Compascuum en Emmer-
Erfscheidenveen in oude ansichten’ als fotonummer 37. De samensteller van het boekje; H. Visser meent dat de foto van 1905 is.
Op de kaart van Willem Arling ‘Barger-Compascuum omstreeks 1900’ (Steenhuis, 2011) woont aan het ‘centrum-zuid’ op nummer 32
een Kaun Frans (Conen), ten zuiden van het centrum van Barger-Compascuum in de buurt van de later uitgegraven Verlengde
Oosterdiep.
Frans Conen en Maria Gesina Sandmann zijn met hun kinderen na enkele jaar weer verhuisd naar Wesuwemoor (D).
De ouders van Frans zijn Johann Hermann Heinrich Conen en Maria Gesina Koop. Harm Conen is geboren in 1833 en Maria Gesina
Koop in 1837, beide in Altenberge (D). In 1860 trouwen ze in Rütenbrock (D). Eerst wonen ze in Altenberge maar later in Exloerveen,
nu Eerste of Tweede Exloermond (Nl). In 1867 laten ze zich uitschrijven in de gemeente Odoorn en gaan wonen op Compascuum aan
de Schoolweg-noord op plaats 20, op de oostelijke oever van de Runde, halverwege Barger-Compascuum en de latere Viertorenbrug.
De ouders van Maria Gesina Sandmann zijn Bernard Sandmann, geboren in 1835 in Lindloh (D) en Anna Margaretha Manning,
geboren in 1839 in Rütenbrock . Zij trouwen ook in Rütenbrock, in 1862 en gaan eerst wonen in Ter Apelkanaal (Nl). Vanaf 1864 wonen
zijn in het Voor-Compas, dat nu Klazienaveen-Noord heet.
Wat heeft ertoe geleid dat de gemeente Emmen tussen 1860 en 1900 een toestroom van Duitsers heeft. Een aantal oorzaken is aan te
wijzen van deze ‘dichtbije’ migratie. De bevolking van de dorpen Emmer-Compascuum-Munsterscheveld, Barger-Compascuum,
Zwartemeer, Weiteveen en Barger-Oosterveld is in de tweede helft van de 19de eeuw opvallend gegroeid. Er is op dat moment een
instroom van vooral Duitse katholieke Emslanders naar deze plaatsen.
Wat zijn de redenen van deze beweging? En wat zijn de omstandigheden die de trek noodzakelijk en mogelijk maken?
Zie vooraf het document ‘Drie opvallende feiten bij de Duitse trek naar Nederland na de Franse tijd (1813-1900)’.
I. Duitsland algemeen
Noordwest Duitsland wordt geteisterd door constante oorlogvoeringen (7 jarige oorlog, 1756-1763). Ook heerst hier de pest. In andere delen
van Duitsland ontstaat na de industriele revolutie welvaart en groeit de bevolking. Noordwest Duitsland produceert te weinig voedsel.
De eerste jaren na 1800 emigreren veel Duitsers naar Amerika. Per boot, vanuit Hamburg of Bremen verhuizen hele families naar de overkant
van de Atlantische Oceaan om een nieuw leven te beginnen, zie www.emslanders.com. Daar is ruimte om te leven, daar zijn mogelijkheden
voorhanden om een bestaan op te bouwen met goede vooruitzichten. Ook gezinnen uit het Emsland nemen de grote oversteek (Bechtluft,
1977).
Dichterbij
Vanaf 1820 zoeken Duitse grensbewoners, wonende in het Emslandgebied het ook dichterbij. Zij gaan de grens over en trekken naar Zuidoost
Groningen (Schuurman, 1994) en naar Schoonebeek (Bechtluft, 1977). Vanaf 1860 vestigen zich ook Duitsers in andere delen van de
gemeente Emmen.
II. Te weinig voedsel- lees roggeproductie
De ondergrond in de centrale delen van het Bourtanger Moeras is ongeschikt om (veel) vee te houden en om rogge te verbouwen. De bodem is
te nat en te venig. Er is te weinig zandgrond. Juist op zand groeit gras en rogge. Gras is nodig om het vee, met name de schapen, te voeden. En
rogge is nodig om de mensen te voeden.
De bevolking voedt zich hoofdzakelijk met brood. Brood gebakken van rogge. Op de schaarse zandstukken wordt elk jaar rogge verbouwd. Er
is geen vruchtwisseling maar ook laat de Emsländische boer geen land braakliggen. Rogge groeit op bemeste zandgrond. De mest wordt
geleverd door de schapen. Voor een goede spijsvertering en mestproductie moet de schaap behalve heide ook regelmatig gras vreten. En gras
ontbreekt in de echte veengebieden.
Het grondgebied van de kolonies Rütenbrock, Lindloh en Schwartenberg kent stukken zand met weide erop. Het dorp Hebelermeer dat
centraal ligt in het moerasgebied heeft geen zandondergrond en weideland. Het aantal schapen is zeer beperkt.
III. Duits erfrecht
Zie hiervoor de uitgebreide bijdrage ‘Drie opvallende feiten bij de Duitse trek naar Nederland na de Franse tijd (1813-1900)’. Het zijn vooral
jongens die geen boerderij erven en zonen van de alsmaar groter wordende groep bezitloze heuerleute die verhuizen naar Nederland.
IV. Gezochte personen
Dr. H. Prakke (1969) schrijft in zijn ‘Deining in Drente’ over de migratiebewegingen het volgende;
“Dat de infiltratie langs de grens aanvankelijk niet met vriendelijke ogen werd bezien, leert de publicatie van de rapporten der Gouverneurs in
de Provinciën aan de Koning, 1840-1849. In een rapport van 30 maart 1844 schrijft hij:
“Een nauwkeurige dagelijksch toesigt op vreemdelingen, verdachte personen, vagebonden, bedelaars en ander geboefte, dat maar al
veel van de Hannoversche en Munstersche zijden de openliggende oosterlijke grenzen van Drenthe over de onafzienbare veenen en
heidevelden, overtrekt en deze provincie binnensluipt, is mitsdien voor dit gewest, vooral niet minder dan elders, wapen der
marechaussee”.
Een enkeling wordt gezocht door de Duitse politie en de gang naar Nederland geeft hen de ‘vrijheid’.
1/3
Ga naar de volgende pagina