A-IV Duits erfrecht en groei van de heuerleutebevolking Het Duitse land dat grenst aan Nederland heeft geen grote steden. De bevolking woont op het platteland, verspreid over de dorpen. Het zijn boeren met hun gezinnen, aangevuld met familieleden, zoals een ongetrouwde oom (onkel) of tante, oma (böppe) en opa (besse), knechten en dienstmeiden. Zij wonen op de boerderijen. Ook huizen op het land de bezitloze boerenknechten 'heuerleute'. Zij huren kleinere behuizingen; bakhuizen en schuren bij de boerderijen of een vrijstaand huis in het veld. Het Emslandgebied kent grote kinderrijke (katholieke) gezinnen. Gezinnen met veel kinderen hebben een bepaalde status. Veel nageslacht betekent een ?gezegend? huwelijk. Het is een teken van succes. Een voormalig heuerhaus als bouwval. Dit huis staat in het eerdere markegebied van Meppen- Fullen, dichtbij het woongebied Tuntel, aan een zijweg van de Schöninghs- dorferstrasse. Dus op de vroegere overgang van zand (Fullen) naar veen (Schöninghsdorf). De foto is gemaakt in 1987. Toen stond dit huis er nog. Het huis is opgetrokken uit Fachwerk en eiken gebinten. De buitenmuren zijn van steen, deels rode baksteen en deels witte kalkzandsteen. Op het dak ligt een pan. Binnen staan nog stukken scheidingswanden die opgetrokken zijn uit takken, riet en leem. Op het erf staat ook een schaapskooi (zie foto rechts). Het is een compleet heuermanshuis met woon- en boerderijdeel; de deel, baanderdeur en de hokken voor paarden, koeien en mogelijk meer beesten. Sinds enkele jaren is het huis afgebroken (foto’s; GS) Heuerleute Bij de boerenknechten, de bezitloze ‘heuerleute’ helpen de kinderen al vroeg mee op het land, bij de verzorging van het vee of in de huishouding. Daarnaast zorgen kinderen en kleinkinderen voor hun ouders en grootouders. Kinderen ‘hebben’ in die tijd is een garantie voor de oudedagvoorziening. De bevolkingstussenlaag gevormd door de ‘heuerleute’ heeft 4 eeuwen bestaan en houdt op te bestaan in ongeveer 1950. Bezitloze personen kunnen in deze vorm een gezin stichten en hiermee verzekerd zijn van hun oudedagverzorging. De heuermansfamilie bewoont een kleine behuizing op het erf van een boerderij. Hij pacht het huis en enkele hectare grond. De opbrengsten zijn voor hem. Maar hij, zijn vrouw en kinderen zijn bovenal knecht op de boerderij. Zijn eigen werk moet hij dan in de avonduren doen. Als de boer fluit moet hij komen ‘Hij heeft maar te komen’ (Robben, 2014). Zo zijn de verhoudingen. Ben je geen boer dan ben je kansloos. Meestal heeft de heuerman nog een bijbaan, zoals timmerman, houtsprokkelen, klompenmaker, kleermaker, schoenmaker of slachter. Veel families doen, vooral in de wintermaanden, aan huisnijverheid, zoals spinnen, weven, sokken en andere wollen kleding breien, manden vlechten, bezemsbinden en borstels maken. Boeren Bij de boeren is de oudste zoon erfgenaam en erft de boerderij, hij kan blijven. De andere zonen moeten uitzien naar een andere mogelijkheid. Zij zijn op zoek naar een boerderij zonder mannelijke opvolger. Niet liefde is de drijfveer om contact te zoeken met de ervende dochter of weduwe, maar bezit van de boerderij. Leeftijd speelt geen rol. De wederzijdse ouders hebben een beslissende stem in de keuze van een partner. Een enkele zoon blijft op het ‘Hof’ als ongetrouwde knecht ‘Hausonkel’ genoemd. Voor een andere zoon is nog plaats in het heuerhuis of hij pacht een vreemd heuerhaus. Hiermee komt hij terecht in de bezitloze en kansloze klasse. De dochters van de boer moeten een ‘goede partij’ zoeken op een andere Hofstelle of ze blijven dienstmeid ‘Tante’ op hun eigen (ouderlijke) boerderij. Ook worden boerenzonen van welgestelde boerenfamilies priester. Priesters staan in een hoog aanzien. De familie kan de theologiestudie van deze zoon betalen en maakt het mogelijk dat hij ‘Heeroom’ wordt. Dochters gaan als non het klooster in. In ruil voor hun studie of toetreding tot een kloosterorde zien deze zoon en/of dochter af van hun erfdeel.  Onder de Duitse mannen, die naar Nederland trekken, zijn veel heuerleute en niet-erfgename boerenzonen (Jacobs, 2010). A-V De Hollandgangerij levert steeds minder op Sinds de 17de eeuw gaan jongens uit het agrarische Noordwest Duitsland werken in Nederland. Als grasmaaier in Holland en Friesland, als turfsteker in Groningen en Friesland, als walvisvaarder of matroos vanuit de Hollandse visserssteden of als havenarbeider in Amsterdam. Mannen uit het Osnabrücker- en Lingenerland, Ibbenburen, Beesten, Schapen, Hopsten en Messingen, gaan als verkoper op pad en struinen het Nederlandse platteland af om hun thuis- gefabriceerde- linnen te verkopen. Marskramers en doekverkopers zijn het. Vanuit de Hümmling en het Oldenburgerland gaan mannen op pad om de thuis gebreide sokken te verkopen in het rijkere Nederland ‘Strümpfverkopers’. Zie ook; http://www.achterdebreedesloot.nl/duitse_seizoenstrek_p1.htm In de landbouw doet de mechanisering zijn intrede. Zo ook het werk in de havens. Goedkope katoen uit Engeland komt op de Europese markt en beconcurreert het Duitse linnen en de wollen producten. De Hollandgangerij wordt minder. Veel bedrijven in textiel zijn dan al verhuisd naar Nederland en hebben zich als familie ‘handels’ bedrijf daar gevestigd. Zie ook; http://www.achterdebreedesloot.nl/handels_verveners_pagina1.htm A-VI Markegebieden worden gescheiden en te koop aangeboden Steeds meer boeren beseffen dat hun gezamenlijke markegebied bij verkoop kapitaal oplevert. Door het onontgonnen markeland- de heide en het veenland- op te delen in ‘Plaatzen’ plaatsen, percelen van enkele hectares kunnen heuerleute en bezitloze boerenzonen zich vestigen en een existentie opbouwen. Dit besef leidt ertoe dat binnen de heersende groep boeren steeds meer de wens ontstaat om hun ‘sinds eeuwen bestaande gezamenlijke’ markegebied onder de eigenaren op te delen. De eigenaren kunnen dan het land verkopen en ten gelde maken. Ook is hier het effect van de Franse Revolutie (eind 18de eeuw) en de Verlichting merkbaar. De oude feodale verhoudingen, die op het Europese boerenland gelden, verdwijnen. Met Napoleon doet de vrijheid, gelijkheid en broederschap ‘liberté, equalité et fraternité’ zijn intrede. De ‘kleine man’ maakt zich los, verdient ook geld en wordt vrij. Heuerleute zoeken een bouwplaats of een Plaatze om voor zichzelf en zijn gezin een existentie op te bouwen. Land is nodig.  In de 19de eeuw, na de Franse tijd, emigreren veel Duitsers naar Noord-Amerika. Per boot- eerst met zeilschip, later met stoomboot- vanuit Bremen of Bremerhaven verhuizen hele families naar de overkant van de Atlantische Oceaan om een nieuw leven te beginnen (zie; www.emslanders.com). Er heerst rond 1850 een heuse emigratiecultuur op het platteland van Noordwest Duitsland. Miljoenen Duitsers nemen de overtocht. Het moet gezegd. Velen hebben het goed gedaan, maar vooral omdat ze de kansen hebben gezien en aangepakt. En bovenal omdat ze zuinig geleefd hebben en hard gewerkt. Een mentaliteit die de Duitsers niet vreemd is, en tevens vanuit hun armoedige afkomst te verklaren is (Robben, 2014). Ook duizenden gezinnen uit het Emsland nemen de grote oversteek (Bechtluft, 1977). Anderen zoeken het dichterbij. 2/6 Ga naar de volgende pagina